Mini Cooper



Mini, Maxi, Lego


Sommige auto’s kies je. Andere auto’s kiezen jou. En heel soms, heel zelden, is er gewoon géén keuze. Zoals die zaterdagochtend toen de Daimler Double Six , trouwe V12-kruiser van formaat en comfort besloot dat het leven onder een wollen deken in de garage leuker was dan een ritje naar Legoland. Startmotor dood. Of misschien was het de dynamo. Of gewoon pure Britse onwil.


En dus keek ik, licht wanhopig, naar het alternatief in de schuur: de Mini Cooper 1.3i uit 2000.

Laat me dit even schetsen: ik, mijn vrouw, drie kinderen en een 2weekendtassen op weg naar Legoland. In een Mini. Niet de moderne, dik opgeblazen BMW-versie, maar de echte. De klassieker. Minder auto, meer rijdende regenjas. Vier meter eigenwijsheid met een motorblok ter grootte van een broodrooster.


Maar hij startte wel.


En dus gingen we. Gezin van vijf, Tetris-stijl verpakt in Britse blikkunst. De oudste voorin, benen opgetrokken als een yogi, de middelste dwars achterin, de jongste ertussenin met een knuffel op schoot en een half pak koekjes in het haar. Mijn vrouw met een blik alsof ze haar trouwbeloften aan het heroverwegen was. Ikzelf? Ongepast gelukkig.


Want wat stuurt dat ding toch lekker. De kart-achtige scherpte, het motorgeluid dat ergens tussen een kettingzaag en een opgefokte Vespa zweeft, het is pure, ongefilterde rijsensatie. En dat met een snelheid waarbij een opgevoerde bakfiets nog kans maakt in een sprint.


Legoland haalden we. Met stijve ruggen, licht gehoorschade en een totaal gebrek aan waardigheid, maar we waren er. En toen kwam de echte uitdaging: de terugweg.


Want zie je, Lego verkoopt geen dozen. Lego verkoopt dromen. En dromen zijn groot. Té groot voor een Mini. Na 45 minuten passen, meten, duwen, tassen herpakken en ruzie maken over de zin van het leven, werd de enige logische oplossing geboren: alle Lego uit de dozen, en los in de auto. Jazeker. Los. In. De. Auto. Het dashboard, het handschoenenkastje, onder de stoelen, in de deuren, zelfs in de reservewielbak – alles gevuld met een bonte mix van rode, gele en blauwe steentjes. De jongste zat op een halve Millennium Falcon, mijn vrouw met haar voeten in een plastic kasteel. Tijdens het rijden hoorde je bij elke bocht een regenbui van Lego kletteren door de interieurruimte.


En toch. Toch had ik zelden zo’n fijne rit. De Mini puffend over de Autobahn, ingehaald door vrachtwagens, maar met een hartslag van puur plezier. Alles rammelde, iedereen klaagde, maar onderaan de streep voelde het als vroeger. Toen reizen nog avontuur was, en je niet wist of je überhaupt zou aankomen.

Thuisgekomen rook ik naar benzine, chips en kind. We maakten de deur open en een regen van legosteentjes spoelde over de oprit. Mijn vrouw liep hoofdschuddend naar binnen. De kinderen plasten een regenboog aan energie weg.

En ik?


Ik keek nog één keer naar die kleine Mini.

 


Wat een held.